De taaltovenaar is een verzamelbundel met de leukste woordspelingen die Wim Meyles in de afgelopen dertig jaar geschreven heeft.

Een paar fragmenten uit dit boek:

 

Rijmelarie:

Een bultrug, op de kust gelegen,

is zeldzaam in ons land.

De bultbuik vind je daarentegen

op vrijwel ieder strand.

 

De hedendaagse chirurgie

verhelpt veel ongemak:

mijn tante heeft een kunststof knie,

mijn oom een plastic zak.

 

Uitgekeken echtelieden,

dump uw partner niet te snel:

wie weet wat men nog wil bieden

via marktplaats.nl.

 

Boer en boerin zijn heel de dag in touw,

van ’s morgens vroeg tot ’s avonds negen uur.

Dan mag zij zich verstoppen in de schuur

en spelen ze nog even ‘Boer zoekt vrouw’.

 

Warwoorden

 

Een smartlap is geen zakdoek.

Een suikeroom is geen familielid met diabetes.

Hyperventileren is niet alle ramen en deuren openzetten.

Een bofkont is niet een fraai gevormd achterwerk.

Een leuterkous is geen condoom.

 

Het Nederlands kun je geen geslaagde taal noemen. Duizenden woorden betekenen iets anders dan je op het eerste gezicht zou denken. ‘Warwoorden’ noemen we dat. Zulke dubbelzinnigheden zijn met name lastig voor opgroeiende kinderen en voor buitenlanders die het Nederlands onder de knie (?????) proberen te krijgen.

Om het probleem in zijn volle omvang duidelijk te maken, laat ik u graag het opstel lezen dat een dertienjarig meisje uit Rotterdam onlangs bij haar juf inleverde over het onderwerp ‘Mijn familie’:

 

‘Ik woon met mijn vader, mijn moeder en mijn broer in het centrum van de stad. Mijn vader is baanwachter: vorig jaar is hij ontslagen als hekkensluiter bij een chemische fabrikant van gemeengoed. Hij wil graag een buitenbaan, maar die zijn er niet veel. Elke dag loopt hij een beetje in de tuin te hakketakken, als hij geen last van onderspit heeft tenminste. Zondag gaan we altijd schilderijen bekijken in een huis van bewaring, want hij wil dat ik een kunstoog krijg.

Mijn moeder is niet mijn echte moeder. Toen ze persklaar was van mijn broer, zei ze dat ze niet weemoedig genoeg was voor een tweede. Daarom hebben ze voor mij een vrouw met een fokkenschoot ingehuurd.

Mijn moeder is ontzettend ijdel. ’s Morgens staat ze wel een half uur voor haar kettingkast, omdat ze moeilijk kiezen kan. Elke dag draagt ze andere lellebellen. Bij de wc’s van V&D, waar ze als waterjuffer en kakmadam werkt, staat ze de hele dag met haar kleurdoos voor de spiegel. Ja, het is een echte opdoffer. ’s Avonds poeiert ze zichzelf af en smeert ze een soort raapolie op haar gezicht, want ze is als de dood dat ze oubollig wordt.

Mijn broer zit in de cel. Hij heeft jarenlang als krakeling in een leegstaand gebouw gewoond. Hij was toen een soort vlaflip bij de supermarkt, maar die baan raakte hij kwijt omdat hij te veel bier dronk. Regelmatig zat hij ’s avonds te schuimbekken in het café. Dan lag hij de hele nacht braak en nam hij de dag erna alcoholvrij.

Zelf zit ik op het VMBO, maar ik weet niet of ik dat red. Ik ben bepaald geen knapzak. Een tiener zal ik wel nooit worden. Een vijver is denk ik het hoogst haalbare. Volgens mijn leraren ben ik zelfs niet meer dan een tweeverdiener, ook al werk ik mezelf een talenknobbel. Bij het rekenen lukt het me maar niet om de juiste tafelmanieren aan te leren. Soms denk ik er over om een lesvlucht te nemen, maar dan komt er van mijn toekomst niets terecht. Ik wil natuurlijk niet als kraamverzorgster op de markt belanden, of als brievenweger bij PostNL. Het liefst zou ik part time in een ziekenhuis werken: halfzuster vind ik mooi genoeg. Maar een dokter helpen bij zijn pijnbank, of een tandarts bij zijn rotzorg lijkt me ook heel mooi.’